BERICHT
Deze rubriek bevat de collectieve arbeidsovereenkomsten zoals ze in de Nationale Arbeidsraad zijn gesloten. De wettelijke of verordenende bepalingen die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met de rechten en plichten die uit die collectieve arbeidsovereenkomsten voortvloeien, zijn hier dus niet opgenomen.
CAO per thema
Tijdelijke werkloosheid
Ingevolge het centraal akkoord van 9 december 1992 werd bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 53 van 23 februari 1993 bepaald dat het werk dat normaal verricht wordt door werknemers die tijdelijk werkloos gesteld worden, door hun werkgever niet aan derden mag worden uitbesteed tijdens de duur van de tijdelijke werkloosheid.
Uitzendarbeid
De wet van 28 juni 1976 houdende voorlopige regeling van de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers verstreek op 30 november 1981.
Daar de wetgever niet tijdig een nieuwe wet had kunnen uitwerken, namen de in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigde organisaties, in afwachting van een definitieve regeling, een reeks conservatoire maatregelen.
Te dien einde werden op 27 november 1981 de collectieve arbeidsovereenkomsten nrs. 36 tot 36 sexies gesloten.
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 van 27 november 1981 vormde de basisovereenkomst en verving eigenlijk de bepalingen uit de wet van 28 juni 1976. De overige collectieve arbeidsovereenkomsten regelden sectorale aangelegenheden : fonds voor bestaanszekerheid (de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 bis van 27 november 1981, opgeheven door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 sedecies van 19 juli 2016 omdat over die materie een collectieve arbeidsovereenkomst werd gesloten op sectorniveau), sociale voordelen ten laste van het fonds (de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 ter van 27 november 1991), statuut van de syndicale afvaardiging (de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 quater van 27 november 1981), arbeids- en beschermkledij (de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 quinquies van 27 november 1981) en type-arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid (de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 sexies van 27 november 1981).
In de loop van de jaren tachtig werden eveneens de overeenkomsten nrs. 36 septies tot duodecies gesloten. De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 decies van 4 maart 1986 handelde over de toekenning van een eindejaarspremie aan de uitzendkrachten. Al de andere collectieve arbeidsovereenkomsten omvatten wijzigingen en aanvullingen van de in 1981 gesloten overeenkomsten zoals de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 duodecies die uitvoering gaf aan de bepalingen van de programmawet van 30 december 1988 betreffende de aanwending in de bedrijfstak van een bijdrage van 0,18 % van de lonen ter bevordering van initiatieven tot tewerkstelling van risicogroepen.
De leemte, die sedert eind 1981 in de wetgeving bestond, werd opgevuld bij de wet van 24 juli 1987.
Ter uitvoering van die wet sloot de Raad op 18 december 1990 de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 47 over de na te leven procedure en de duur van de tijdelijke arbeid en de uitzendarbeid in een aantal gevallen : bij buitengewone vermeerdering van werk, bij staking of lock-out en bij vervanging van een werknemer, wiens arbeidsovereenkomst beëindigd werd. De bepalingen van die collectieve arbeidsovereenkomst zijn grotendeels overgenomen uit de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 uit 1981.
Door de eveneens op 18 december 1990 gesloten collectieve arbeidsovereenkomst nr. 47 bis voerde de Raad de mogelijkheid in om onder bepaalde voorwaarden af te wijken van de bij de vorige overeenkomst bepaalde duur en procedure, wanneer het gaat om een onderneming die een beroep doet op uitzendarbeid om het hoofd te bieden aan een buitengewone vermeerdering van werk. Deze afwijkingsmogelijkheid die normaal ophield van kracht te zijn op 31 januari 1993, werd geconsolideerd.
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 57 van 13 juli 1993 heeft immers de bepalingen van deze overeenkomst in de genoemde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 47 geïntegreerd.
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 58 van 7 juli 1994 vervangt de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 47 en vult ze aan met nieuwe bepalingen betreffende de na te leven procedure en de duur van de tijdelijke arbeid bij vervanging van een werknemer waarvan de arbeidsovereenkomst beëindigd is en wanneer deze vervanging gebeurt door middel van uitzendarbeid.
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 58 bis van 25 juni 1997 heeft de termijnen tijdens dewelke een beroep kan worden gedaan op uitzendarbeid verlengd.
Door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 58 ter van 19 december 2001 wordt eveneens uitvoering gegeven aan een bepaling van het protocol van sectoraal akkoord 2001-2002 voor het uitzendwezen. Die bepaling brengt de maximale duur voor de uitzendarbeid bij tijdelijke vermeerdering van werk in ondernemingen zonder syndicale afvaardiging van 12 op 18 maanden en voorziet in een bijzondere toelatingsprocedure in dit verband.
Tenslotte sloot de Raad ook een aantal collectieve arbeidsovereenkomsten van sectorale aard. De Raad heeft immers de taken vervuld die aan het paritair comité van de sector werden toevertrouwd ; hij is dat blijven doen tot de leden van het paritair comité, dat krachtens de nieuwe wet werd opgericht, benoemd werden bij koninklijk besluit van 3 mei 1993.
Van de zes overeenkomsten die aldus op 18 december 1990 voor de bedrijfstak werden gesloten, zijn er drie die reeds vroeger in de Raad gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten wijzigen. Het gaat om de overeenkomst over het fonds voor bestaanszekerheid, de overeenkomst over de eindejaarspremie en de overeenkomst betreffende de type-arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid, die respectievelijk door de overeenkomsten nrs. 47 septies, 47 sexies en 47 octies gewijzigd zijn. De overige sectorale overeenkomsten betreffen het gewaarborgd loon bij ziekte of ongeval (collectieve arbeidsovereenkomst nr. 47 ter van 18 december 1990) en voorts enkele preciseringen in verband met de deeltijdse arbeid en de maaltijdcheques, die uit wettelijk oogpunt noodzakelijk waren (cao's nr. 47 quater en nr. 47 quinquies van 18 december 1990). De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 47 quinquies is opgeheven door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 47 undecies van 29 april 2014, omdat over die materie een collectieve arbeidsovereenkomst werd gesloten op sectorniveau.
Op 21 mei 1991 sloot de Raad opnieuw twee collectieve arbeidsovereenkomsten tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 bis, die betrekking heeft op het fonds voor bestaanszekerheid. De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 47 nonies geeft uitvoering aan de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, wat de aanwending betreft van 0,25 % van de lonen ter bevordering van initiatieven tot tewerkstelling van risicogroepen in het uitzendwezen. De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 47 decies heeft betrekking op de inningsmodaliteiten van die 0,25 %.
Met ingang van 1 januari 2002 werd de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 bis vervangen door een collectieve arbeidsovereenkomst van het Paritair Comité voor de uitzendarbeid. De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 sexies werd op verschillende punten gewijzigd door een collectieve arbeidsovereenkomst van het Paritair Comité voor de uitzendarbeid.
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 quaterdecies van 19 december 2001 maakt vanaf 1 januari 2002 uitzendarbeid door werklieden in de bouwsector mogelijk voor de vervanging van een arbeidsongeschikte werknemer en bij de tijdelijke vermeerdering van werk.
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 quindecies van 19 juli 2004 maakt de uitvoering van uitzonderlijke werkzaamheden door uitzendkrachten in de diensten van de Europese Commissie mogelijk zonder voorafgaande toestemming, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.
De Raad heeft de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 108 van 16 juli 2013 gesloten in het verlengde van advies nr. 1.807 van 17 juli 2012. Dat advies en die collectieve arbeidsovereenkomst zijn het resultaat van de werkzaamheden die de in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigde organisaties sedert verscheidene jaren aan de problematiek van de uitzendarbeid hebben gewijd.
Die teksten geven gevolg aan een principeakkoord dat de in de Raad vertegenwoordigde organisaties op 23 januari 2012 hebben bereikt over de modernisering van het reglementaire en het conventionele kader inzake uitzendarbeid. Dat akkoord bevat vier delen:
- aanpassing van de informatie en de controle;
- regeling van de opeenvolgende dagcontracten;
- invoering en regeling van een motief instroom;
- gefaseerde afschaffing van de 48-urenregel voor de vaststelling van arbeidsovereenkomsten voor uitzendarbeid.
Het akkoord bepaalt dat de eerste drie delen zouden worden geconcretiseerd eensdeels door concrete voorstellen over de punten waarvoor de sociale gesprekspartners niet bevoegd zijn (zie advies nr. 1.807 waarin aanpassingen worden voorgesteld in de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers; die aanpassingen werden geformaliseerd door de op 16 juli 2013 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde wet van 26 juni 2013 tot wijziging van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, wat de arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid betreft) en anderdeels door het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst.
De Raad was dus van oordeel dat voor een modernisering van de uitzendarbeid niet alleen nieuwe wetsbepalingen moeten worden aangenomen, maar dat ook het cao-kader dat de tijdelijke arbeid en de uitzendarbeid regelt grondig moet worden aangepast. Ter wille van de leesbaarheid heeft de Raad het wenselijk geacht een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst te sluiten waarin de al toepasselijke cao-bepalingen worden opgenomen (collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 van 27 november 1981 houdende conservatoire maatregelen betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers en collectieve arbeidsovereenkomst nr. 58 van 7 juli 1994 tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 47 van 18 december 1990 betreffende de na te leven procedure en de duur van de tijdelijke arbeid).
De nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst heft dus de meeste bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 en heel de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 58 op.
De nieuwe cao-bepalingen beogen in de eerste plaats een versterking van de verplichtingen inzake informatie en controle die het uitzendbureau of de gebruiker in acht moet nemen voor alle motieven om een beroep te doen op uitzendarbeid. De nadere regels inzake informatie en controle verschillen naargelang er bij de gebruiker al dan niet een ondernemingsraad of een vakbondsafvaardiging is.
De sociale gesprekspartners hebben bovendien voorzien in een nieuw motief om een beroep te doen op uitzendarbeid, namelijk de instroom, met de bedoeling een vacante betrekking in te vullen waarbij een uitzendkracht de kans wordt gegeven om kennis te maken met een bepaalde werkomgeving en de gebruiker de kans wordt gegeven om kennis te maken met de competenties en de attitudes van een bepaalde uitzendkracht. De bedoeling is om na afloop van de periode van terbeschikkingstelling de uitzendkracht vast in dienst te laten nemen door de gebruiker voor dezelfde betrekking. De collectieve arbeidsovereenkomst regelt dat nieuwe motief door te voorzien in een voorafgaande informatie en raadpleging van de vakbondsafvaardiging van de gebruiker, het maximale aantal pogingen en de maximumduur van de tewerkstelling in de instroom, de duur van de overeenkomst voor uitzendarbeid onder het motief instroom, de tewerkstellingsgarantie voor de uitzendkracht indien de instroom voortijdig en zonder dringende reden eindigt alsook de nadere regels voor indienstneming door de gebruiker na het beroep op het motief instroom.
De collectieve arbeidsovereenkomst regelt ook de opeenvolgende dagcontracten, die moeten voldoen aan een aantal voorwaarden, en de informatie en raadpleging van de werknemersvertegenwoordigers wanneer een beroep wordt gedaan op dergelijke contracten. Zij stelt bovendien een betwistingsprocedure vast, die moet worden gevolgd vooraleer beroep wordt ingesteld bij de rechtbanken. De collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op dezelfde datum als de bepalingen tot wijziging van de genoemde wet van 24 juli 1987, namelijk op 1 september 2013.
Op 16 juli 2013 heeft de Nationale Arbeidsraad de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 108 betreffende de tijdelijke arbeid en de uitzendarbeid gesloten. Die collectieve arbeidsovereenkomst omlijst onder meer het gebruik van de opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid (artikelen 33 tot en met 40).
Op de plenaire raadszitting van 23 mei 2017 werd beslist het gebruik van opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid te evalueren, zoals bepaald in artikel 40 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 108.
De Raad vond het noodzakelijk dat informatie en statistische gegevens over de periode die is verstreken sinds de inwerkingtreding van die overeenkomst, werd verzameld.
Op basis van die elementen heeft hij een aantal vaststellingen kunnen doen.
Gelet op die vaststellingen en met het oog op evenwichtige oplossingen waarin rekening wordt gehouden met de belangen en de behoeften van uitzendkrachten, gebruikers en werkgevers:
hebben de in de Raad vertegenwoordigde organisaties enerzijds in het advies nr. 2.091 een verbintenis aangegaan die betrekking heeft op het gebruik van opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid.
De sociale partners onderschrijven daarbij eerst en vooral het principe dat het gebruik van opeenvolgende dagcontracten (ODC) een uitzondering om economische redenen moet zijn en geen businessmodel op zich kan zijn om de productie / diensten in een bedrijf te garanderen.
Voorts benadrukken ze dat het gebruik van opeenvolgende dagcontracten door werknemers die daar expliciet en vrijwillig zelf om vragen, hier los van staat.
De sociale partners verbinden zich er verder toe om oneigenlijk gebruik van opeenvolgende dagcontracten (ODC) te bestrijden en vanaf 2018 te komen tot een aanzienlijke vermindering van het aandeel opeenvolgende dagcontracten (ODC) in het totaal aantal uitzendcontracten.Die verbintenis gaat gepaard met bijkomende elementen in verband met de rol van de Inspectie Toezicht op de Sociale Wetten (TSW), de trimestriële rapportering van de RSZ aan de sociale partners en de evaluatie van het gebruik van opeenvolgende dagcontracten die zal plaatsvinden zodra de gegevens van de jaren 2018 en 2019 beschikbaar zijn.
heeft de Raad anderzijds, teneinde die verbintenis na te komen, de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 108/2 van 24 juli 2018 gesloten tot aanpassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 108 van 16 juli 2013 betreffende de tijdelijke arbeid en de uitzendarbeid.
De wijzigingen houden verband met de definities en voorafgaande voorwaarden met betrekking tot het gebruik van opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid en bepalen wat verstaan moet worden onder “nood aan flexibiliteit” (artikel 33), informatieverstrekking en raadpleging van de werknemersvertegenwoordigers bij gebruik van die contracten (artikelen 34 en 36), alsook de evaluatie van het gebruik van opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid, om de twee jaar, die zal worden uitgevoerd op basis van onder meer de trimestriele schriftelijke rapportering van RSZ-gegevens aan de sociale partners die lid zijn van de Raad (artikel 40).
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 108/2 van 24 juli 2018 treedt op 1 oktober 2018 in werking.
Verlof om dwingende redenen
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 45 van 19 december 1989 verleent aan de werknemer, bij ontstentenis van gunstiger collectieve arbeidsovereenkomsten op het niveau van het paritair comité of van de onderneming, het recht om van het werk afwezig te zijn wegens dwingende redenen.
Het gaat om een toegestane afwezigheid van 10 dagen per jaar. Deze afwezigheidsdagen worden in principe niet bezoldigd.
Onder dwingende reden moet worden verstaan elke niet te voorziene, los van het werk staande gebeurtenis die de dringende en noodzakelijke tussenkomst van de werknemer vereist en dit voor zover de uitvoering van de arbeidsovereenkomst deze tussenkomst onmogelijk maakt.
De overeenkomst bepaalt vervolgens wat in het bijzonder als dwingende reden wordt beschouwd.
Vertegenwoordiging van het personeel
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 5 van 24 mei 1971, gewijzigd en aangevuld door de collectieve arbeidsovereenkomsten nrs. 5 bis van 30 juni 1971, 5 ter van 21 december 1978 en 5 quater van 5 oktober 2011, betreft een aanpassing en een aanvulling van de nationale overeenkomst van 17 juni 1947 betreffende de algemene beginselen van het statuut der syndicale afvaardigingen van het personeel der ondernemingen. Aldus werd op het formele vlak aan deze nationale overeenkomst de juridische vorm gegeven van een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 5 december 1968 ; die collectieve arbeidsovereenkomst werd evenwel niet bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaard.
De regels omtrent de toepassing van die overeenkomst zijn vastgesteld in overeenkomsten gesloten op het niveau van de paritaire comités of subcomités dan wel, bij ontstentenis daarvan, op ondernemingsniveau.
Het gaat dus om een kaderovereenkomst waarin wordt bepaald :
- wanneer een vakbondsafvaardiging moet worden ingesteld en hoe ze is samengesteld ;
- wat de bevoegdheden zijn van de vakbondsafvaardiging ;
- wat het statuut is van de leden van de afvaardiging ;
- welke rol zij vervult bij ontstentenis van een ondernemingsraad.
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 6 van 30 juni 1971 betreft de faciliteiten welke moeten worden verleend aan de leden die de werknemers vertegenwoordigen in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, om cursussen of seminaries van syndicale vorming te volgen.
Vervoer van de werknemers
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 van 26 maart 1975 legt aan de werkgevers de verplichting op ook tussenbeide te komen in de prijs van het vervoer van de werknemers wanneer deze gebruik maken van een ander openbaar vervoermiddel dan de trein.
Die overeenkomst werd op 1 maart 1991 vervangen door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 ter van 5 maart 1991.
Die nieuwe overeenkomst past het centraal akkoord van 27 november 1990 toe. Zij voorziet in een tegemoetkoming van de werkgever in de prijs van het vervoer van de bedienden wier brutobezoldiging 900.000 F. niet overschrijdt. Ingevolge het centraal akkoord van 9 december 1992 werd dat bedrag bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 quater van 22 december 1992 op 1.200.000 F. gebracht. In uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000, werd die loongrens door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 sexies van 30 maart 2001 afgeschaft. Deze overeenkomst verhoogt vanaf 1 april 2001 ook het percentage van de werkgeverstegemoetkoming.
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 septies van 31 mei 2007 voegt een artikel 6 bis toe aan de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 ter om te verduidelijken dat wanneer de werknemer gebruik maakt van een of meer openbare vervoermiddelen op het grondgebied van een andere lidstaat, de bijdrage van de werkgever in de prijs van dit vervoermiddel of die vervoermiddelen voor het vervoer van de woonplaats tot de Belgische grens gelijkwaardig is aan de bijdrage die het resultaat zou zijn van de toepassing van de in de collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde berekeningswijze voor eenzelfde afstand binnen de Belgische landsgrenzen.
In uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2009-2010 van 22 december 2008 werd de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 ter vervolgens vervangen door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 octies van 20 februari 2009 en dit om de maximale tussenkomst door de werkgever in een trein-, tram-, metro- of busabonnement (gemeenschappelijk openbaar vervoer) op 1 februari 2009 te verhogen tot 75% en om de aldus verhoogde tussenkomst om te zetten in een tabel met forfaitaire bedragen, die zullen gelden voor 2009 en 2010, zonder dat ze geïndexeerd worden, waarna er tweejaarlijks zal worden onderhandeld over een aanpassing van deze forfaits.
Artikel 11 van deze collectieve arbeidsovereenkomst beoogt de overloopeffecten op sector- of bedrijfsniveau van de verhoging van de tussenkomst van de werkgever in trein-, tram-, metro- of busabonnementen naar andere vervoerswijzen toe, tijdelijk buiten werking te stellen. Dit houdt in dat tot 30 juni 2009, behoudens andersluidende afspraken, de vroegere tabel op basis van het gemiddelde van 60 %, aangepast aan de nieuwe tarieven vanaf 1 februari 2009 blijft gelden.
Omtrent het vervoer van de werknemers die tewerkgesteld zijn in het kader van ploegenarbeid met nachtprestaties of van andere vormen van arbeid met nachtprestaties, werden er bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van 23 maart 1990 bijzondere bepalingen getroffen.
Werkgelegenheidsplan oudere werknemers
De Raad heeft op 27 juni 2012 de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 104 gesloten. Deze overeenkomst heeft tot doel in de ondernemingen een dynamiek op gang te brengen om het aantal oudere werknemers te behouden of te verhogen.
Ze stelt de voorwaarden, procedures en nadere regels vast voor de opstelling van een plan om het aantal werknemers van 45 jaar en ouder in de onderneming te behouden of te verhogen.
Werving en selectie
In de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 38 van 6 december 1983 werd een regeling uitgewerkt tot vaststelling van de rechten en verplichtingen van werkgevers en sollicitanten tijdens de wervings- en selectieprocedure ; het betreft met name de procedurekosten, het overleggen van documenten en attesten, de voorlichting van de sollicitant, de gelijke behandeling, de eerbiediging van het privé-leven, de vertrouwelijke behandeling van de gegevens, de plichten van de sollicitant, de duur van de procedure en het verbod van publicitaire werkaanbiedingen.
Het begrip gelijke behandeling wordt verduidelijkt en aangevuld in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 38 bis van 29 oktober 1991 en de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 38 ter van 17 juli 1998 volgens welke het ras, de huidskleur, de afkomst of de nationale of etnische afstamming niet als grond mogen worden genomen voor een verschillende behandeling van de kandidaten.
Deze lijst werd aangevuld door de criteria "seksuele geaardheid" en "handicap" door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 38 quater van 14 juli 1999.
De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 38 quinquies van 21 december 2004 bepaalt dat de werkgevers de sollicitant niet mag vragen om gezegelde en eensluidend verklaarde afschriften van diploma's, getuigschriften, attesten en andere stukken over te maken. De werkgever kan de sollicitant wel vragen om een goed leesbare kopie van het originele document te overhandigen.
In uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 2 februari 2007, gesloten voor de periode 2007-2008, inzonderheid het ankerpunt 4 betreffende diversiteit en non-discriminatie, hebben de sociale partners op 10 oktober 2008 :
- de bepalingen inzake gelijke behandeling van de CAO nr. 38 herzien met het oog op de uitbreiding ervan tot alle fasen van de arbeidsrelatie (de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 38 sexies); en
- een gedragscode uitgewerkt naar werkgevers en werknemers toe voor het beleid van werving en selectie en hun houding bij sollicitatie, gericht op gelijke kansen van sollicitanten (bijlage bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 38).